DE GESCHIEDENIS VAN DE BRANDWEER REGIO HENGELO    

 

DEEL 1

De geschiedenis van de Hengelose Brandweer heeft zijn wortels in het Huys Hengelo. Een havezate die rond 1995 weer volop in de belangstelling stond doordat in die tijd het gebouwencomplex van voorheen de Heemaf afgebroken werd vanwege nieuwbouw t.b.v. het Thiemsland. Het betrof het terrein nabij de Bornsestraat, achter het oude museumgebouw van het HEIM en naast het historische kerkhof aan de Bornsestraat. Alvorens begonnen werd met het bouwrijp maken van het toekomstig bouwterrein, werden eerst opgravingen gedaan. Hier komen wij later op terug. De eerste keer dat er in de oude geschriften, zover tot op heden bekend, gewag gemaakt werd van een brand in onze stad betreft het Huys Hengelo (*).
 

In de havezate zat een zekere Geesje Lansink, een overtuigd Calvinist, gevangen. Tijdens de bevrijdingsactie op Pasen 1596 door haar geloofsgenoten werd brand gesticht, waardoor een groot gedeelte verwoest werd. Gelijktijdig werden in het toenmalige dorp Hengelo 43 van de ±100 leemhutten een gretige prooi van de vlammen. In 1620 werd Huys Hengelo opnieuw door brand getroffen, doch de schade bleef nu beperkt.

Dat bijna de helft van het dorp in 1596 aan de vuurzee ten onder ging, was niet alleen het gevolg van de brandbaarheid van het bouwmateriaal. Een belangrijke oorzaak lag ook ten grondslag aan de gebrekkige blusmiddelen in het verleden. Brandspuiten, in de meest simpele uitvoering, ontbraken in de 16e eeuw nog. Het zou nog tientallen jaren duren voordat men over deze ”luxe” kon beschikken. Voorlopig moest men zich redden met blusemmers (*). Nu is iedere brand in principe met een glas water te blussen, als men er maar op tijd bij is. Maar daar zat eveneens een groot probleem. Immers voordat men een eerste blusemmer met water voorhanden had, kon het al te laat zijn. Vooral wanneer de bouwconstructie uit brandbaar materiaal was samengesteld. Om toch de bluskansen zo maximaal mogelijk te houden, waren in die dagen voorschriften die iedere bewoner de verplichting gaf minimaal 1 blusemmer per gezin in het bezit te hebben. Ook was men verplicht, indien ’s avonds of ’s nachts in het dorp Hengelo brand was ontstaan, een licht te ontsteken voor het raam aan de straatzijde, aangezien toen nog geen openbare verlichting was. Op 14 augustus 1846 werd dit in een raadsbesluit van de gemeente Hengelo in 44 artikelen vastgelegd. Letterlijk werd o.a. geschreven:
 

art. 22. ”Wanneer het gebeurt, dat in één der Huizen dezer Gemeente brand ontstaat, zal de bewoner zulks dadelijk zichtbaar moeten maken.”

art. 23. ”Wanneer er bij avond of des nachts brand ontstaan is, zal ieder ingezetenen verplicht zijn, dadelijk een brandend Licht te plaatsen voor één der glasramen, dat op de straat uitkomen”.


Art. 33. ”Ieder ingezetenen is verplicht de bij hem voorhanden zijnde Emmers naar de plaats van de brand te zenden.”.

art. 35. ”De brandmeesters zullen na het blusschen van den brand, alle Emmers op een geschikte plaats doen brengen om dezelve dag aan de Eigenaars onder hun opregt terug te geven”.

 

Wanneer brand was ontstaan, werd met ratels en kleppers door alarmmakers (*) het dorp gewaarschuwd. Later zouden de kerkklokken deze aktiviteiten ondersteunen.

 

Op dat moment diende iedere bewoner zich met zijn of haar blusemmer(s) naar de brand te spoeden. De oriëntatie ten aanzien hiervan was niet moeilijk.

 

Het waren allemaal lage huizen en door het gebruikte bouwmateriaal markeerde een forse rookpluim en vuurgloed de plaats des onheil reeds voldoende.


 

 

Bluswater

Een ander probleem was natuurlijk de voorraadplaats van het te gebruiken bluswater. Belangrijke gebouwen, zoals het Huys Hengelo waren voorzien van (blus)grachten en/of (blus)vijvers. Ook werden in belangrijke handelsplaatsen de panden aan grachten gebouwd. Amsterdam is hier een duidelijk voorbeeld van. Uiteraard was de goede bereikbaarheid door koopvaardijschepen hier ook een reden voor. Voor dit doel waren in Hengelo op diverse plaatsen blusvijvers aangebracht. Hierop komen wij nog een keer terug. Voor overbruggen van de afstand van het brandobject tot de plaats waar het water uit betrokken diende te worden, werd een menselijke keten opgebouwd waarlangs de blusemmers werden doorgegeven. Dit is natuurlijk gemakkelijker gezegd dan gedaan. Bij dit doorgeven plensde er nog al wat water uit de emmers, zodat men blij zal zijn geweest, wanneer de emmers bij de laatste man nog half vol werden aangeboden !!


 

 

Blusemmer.

De blusemmer heeft een kleine ontwikkeling ondergaan. Deze waren in eerste instantie gemaakt van hout en metaal, dat nogal extra gewicht met zich meebracht. De uitvinding door Vlaming van leren blusemmers gaf hier een grote verbetering in. Naast het gewichtsvoordeel was deze emmer ook minder gevoelig voor beschadigingen. Met de uitvinding van leren emmers kwamen ook de zogenaamde waterzakken in beeld. Deze waterzakken werden bij de blusvijvers, grachten of beken door blusemmers gevuld, waarna zij door twee of vier zakkendragers verplaatst werden naar de brand (*). Het voordeel was dat men minder mankracht nodig had en het waterverlies tijdens het vervoer onderweg naar het brandobject sterk terugliep. In latere jaren werd de leren blusemmer weer vervangen door metalen. Nu was er echter een ronde beugel onder de bodem aangebracht. Hierdoor kon de emmer niet meer voorhuishoudelijk gebruik benut worden aangezien deze blusemmer niet rechtop gezet kon worden (*).

De wintermaanden waren met hun vorstperioden een probleem op zichzelf. Op de eerste plaats was het geen lolletje om in deze situatie het water met blusemmers op te scheppen, waarna het doorgeven met al het gespat de nodige onderkoeling van de handen tot gevolg had. Maar ook het dichtvriezen van het wateroppervlak gaf natuurlijk al direct de nodige startproblemen bij de aanvang van het blussen. De eerder aangehaalde mensenketen vergde nogal wat mankracht. Kent men heden ten dagende begrippen ”beroeps” en ”vrijwillige brandweer”, in de vorige eeuwen bestond ook het begrip ”plicht brandweer”. Deze werd ter plaatse van het brandobject gevormd. De kern van de brandweer bestond uit een vaste groep vrijwilligers, welke hoofdzakelijk gevormd werd door de plaatselijke middenstand met als hoofd de Opperbrandmeester. Deze kern werd aangevuld door vaste vrijwilligers tot een respectabel aantal van een kleine 300 brandweerlieden.

 

In een volgend artikel over de ontwikkeling van de plaatselijke brandweer zal blijken dat dit hoge aantal zeker geen luxe was in die tijd. De grote groep plichtbrandweer had hoofdzakelijk tot taak het water met de blusemmers te verplaatsen. De grootte van deze categorie werd bepaald door de benodigde lengte van de mensenketen waarbij iedereen, die zich in de buurt bevond, werd aangewezen. De motivatie van deze groep liet vaak te wensen over, zodat men nogal eens probeerde zich uit de voeten te maken. Had men pech, dan vond ” de deserteur” de veldwachter op zijn weg. Door al deze negatieve invloeden ten aanzien van het brand blussen liep de brand vaak ongekend uit de hand en kon het dus gebeuren dat in 1596 havezate Huys Hengelo zwaar beschadigd werd en 43 van de ±100 leemhutten in het dorp Hengelo afbrandden !!

vervolg.